Martial Solal, de laatste sessie...






Van Django Reinhardt in 1953 tot Dave Liebman in 2020, Martial Solal heeft ze allen ontmoet. Op zijn eentje vertegenwoordigt hij de geschiedenis van de jazz en hij bezorgt het een herkenbaar persoonlijk tintje. Zoals hij ons in dit interview bevestigt, zal "Coming Yesterday", opgenomen in Gaveau, het laatste openbare concert zijn dat zal bijdragen aan de honderd albums die zijn ingeblikt met het kruim van de internationale jazz. Zoals hij in aanloop van dit interview zegt - dat aanvankelijk via email zou gevoerd worden - glijden zijn vingers veel gemakkelijker over het pianoklavier dan het toetsenbord van een iPad. Dit gesprek werd dus via de telefoon gevoerd.




Terugkomend op je laatste concert in Gaveau, waar je in de vroege jaren '60 speelde met Daniel Humair en Guy Pedersen, is dat iets waar je aan dacht voor dit concert op 23 januari 2019?

Het moet gezegd dat ik ondertussen een paar keer naar deze zaal ben teruggekeerd met ensembles en klassieke pianisten waarvoor ik stukken had gecomponeerd. Maar zoals je zegt, in een jazzcontext, zijn de twee concerten die ik met Daniel Humair en Guy Pedersen in Gaveau gaf, essentiële herinneringen. Het was geen toeval dat ik terugkwam in Gaveau: ik vermoedde dat ik mijn hele leven geen toonladders zou blijven spelen en dat dit mijn laatste concert zou zijn. De keuze voor Gaveau is een beetje symbolisch omdat het, voor piano, de beste zaal in Parijs is. Het is hier dat alle grote pianisten van de wereld optraden.



Welke herinnering koester je aan deze concerten?

Deze zaal bracht erg mooie herinneringen terug, we waren erg jong, gekleed in smoking omdat we het Modern Jazz Quartet imiteerden en toen was het tweede concert een beetje een ongekende vorm van concert omdat er geen standaard was, het repertoire bestond alleen uit mijn composities, in tegenstelling tot de tijd dat iedereen alleen standards speelde.


met Lee Konitz in Antibes, juli 1974 © Jean-Jacques Pussiau



Alleen opende je het concert met Duke Jordan’s “Jordu”.

Help me even en noem eens de titels van mijn composities op deze plaat.


« Averty, c’est moi », « Nos Smoking », « Aigue-Marine », « Gavotte à Gaveau », « Dermaplastic »…

Ja, het gaat wel degelijk over dit concert, maar ik was vergeten dat we startten met “Jordu”. “Dermaplastic” werd vernoemd naar de trommelvellen van Daniel Humair. Een anekdote die ik nog nooit eerder in een interview vermeldde. Je hebt dus een primeur!



Je stopte toen al veel humor in de titels van je composities en die humor komt ook terug in je muziek die veel speelsheid bevat evenals verrassingen in de improvisaties. Maar gek genoeg wordt u vaak bestempeld als een serieuze muzikant.

Wat bewijst dat humor een ernstige zaak is. Het is erg belangrijk om jezelf niet serieus te nemen door middel van humor. Wat betreft mijn humor, die erg relatief is, ik ben niet Raymond Devos die ik erg bewonderde, ik reik qua humor nog niet tot aan zijn enkels ... Op de piano daarentegen ... hij bespeelde veel instrumenten maar als een amateur: accordeon, gitaar, ... Hij was gek op muziek. Oké, laten we teruggaan naar ons onderwerp ...


Lang voor de concerten in Gaveau nam je een album op met Belgische musici.

Ik heb altijd de Belgische musici bewonderd. Sommigen waren destijds mijn favoriete muzikanten, voornamelijk Bobby Jaspar en René Thomas, er was ook Benoit Quersin die voor mij minder belangrijk was omdat een contrabassist minder opwindend is dan een saxofonist. En sindsdien heb ik altijd van België gehouden - en dat zeg ik niet, omdat je Belg bent, dat zou te gemakkelijk zijn! Toen ik naar Brussel kwam, verbleef ik in de Korte Beenhouwersstraat. Ik herinner me een evenement dat niets met muziek te maken had: ik kwam met de auto naar Brussel, het kostte ons toen vijf uur vanuit Parijs, geen snelweg, en ik parkeerde in dit heel smalle straatje. ’s Anderendaags merkte ik dat de politie hem had weggetakeld. Maar ik kwam er altijd graag terug om te concerteren. Telkens moest ik ook – met pijn in het hart – denken aan die vrienden muzikanten die al waren overleden. Het waren eersteklas musici.


Ook Sadi speelt mee op deze eerste plaat.

Jazeker, ik was hem vergeten, Sadi met wie ik de plaat opnam. Uiteindelijk heb ik heel dikwijls met hem samengespeeld. Hij stond dikwijls op het podium van de ‘Blue Note’, we zagen elkaar regelmatig. Ik heb hem pas veel later teruggezien op een festival in Antwerpen.


Toen in 1985, Radio France en het INA (Institut national de l'audiovisuel) een koffer met vier lp’s met live optredens uitbrachten, schreef je: ‘Ik betreur het dat ik niet meer liveplaten maakte’. Ondertussen hebt u dit meer dan goed gemaakt.

Opnemen met publiek heeft zeker iets stimulerend, maar het hoeft niet per sé in een grote zaal te gebeuren. Waar ik altijd de voorkeur aan gaf is de sfeer van kleine, intieme clubs, zoals in de Sunset (Rue des Lombards Parijs) waar ik in december 2016 in duo concerteerde met Jean-Michel Pilc. Ik hield ervan om daar te spelen. Ik heb twee platen opgenomen in de Village Vanguard in New York, maar ik ben er meerdere keren opgetreden.

Nu we het er toch over hebben, ik weet dat journalisten dol zijn op anekdotes, hier is er een (lacht): na mijn laatste bezoek aan de Vanguard, vroeg de baas Lorraine Gordon, een vrouw van vijfentachtig, me terug te komen en te spelen voor haar negentigste verjaardag! Ze belde me een paar keer vanuit New York, maar ik moest haar teleurstellen omdat je er een week moet spelen en dat was voor mij te vermoeiend. Ik hield heel veel van deze vrouw.


In dezelfde koffer maakte je de volgende bedenkingen bij een concert van Chick Corea en Herbie Hancock, die na jou optraden in Juan-les-Pins in 1979: ‘Hoe slechter ze speelden, hoe euforischer het publiek werd. Ik vroeg me af of het publiek mijn concert wel gesmaakt had …’

(Martial Solal onderbreekt Jean-Pierre).

Maar natuurlijk hielden de mensen van wat ik speelde. Wat ik wilde zeggen, ik stel hun talent niet in vraag maar vooral het feit dat ze zo graag het publiek wensten te plezieren. Ze brachten vooral makkelijke dingen terwijl ze in staat waren om interessantere muziek uit te voeren. Van daaruit kwam deze reflectie.




Een van de grote genoegens die we voelen als we naar je luisteren, zijn de verwijzingen die we horen naar de geschiedenis van de 20ste-eeuwse jazz, de standards, de grote componisten/performers: waar eindigt je jazzgeschiedenis voor jou?

Ik leg het uit in de liner notes van de box: ‘Jazz blijft voor mij die van de twintigste eeuw die geboren werd als New Orleans jazz en uitgroeide als middle jazz, bebop en free jazz. De eerste drie van deze jazztijdperken waren gebouwd op een ternair ritme. Charlie Parker was misschien de eerste die zestiende noten op een gemiddeld tempo gebruikte en de noodzaak van deze permanente zwaai die we de swing noemden deed vergeten. De swing verdween in deze vorm met de komst van de ritmes en binaire frasering. Deze stijl van ritme komt niet meer overeen met wat ik essentieel acht…’ (uit de liner notes).

Maar jazz stopt nooit, het evolueert volgens bijdragen of vereenvoudigingen die het vaak irrelevant maken.


Je vindt het leuk om kinderliedjes in je improvisaties te introduceren, een beetje alsof het onze standards zijn.

Dertig of veertig jaar geleden had ik al een stuk geschreven genaamd "Fluctuat Nec Mergitur", het motto op het wapen van Parijs, en ik introduceerde er "Il était un Petit Navire" in. Ik speelde dit nummer een tijdlang en twintig jaar later niet meer. Onlangs, tijdens de soundcheck voor een concert in Duitsland, vroeg ik de organisator welk lied ik kon spelen dat de Duitsers goed kenden. Als antwoord gaf hij: ‘een kinderliedje’. Ik liet hem “Au Clair de la Lune” en nog een aantal andere horen die hij niet kende. Maar toen ik “Frère Jacques” speelde, bevestigde hij dat iedereen dat kende. Zo is het ongeveer vijf jaar geleden begonnen en ik heb “Frère Jacques” gespeeld in München, Berlijn, Wenen, en sindsdien is het op mijn repertoire blijven staan.

Het is interessant omdat de mensen het kennen en ze kunnen waarderen hoe je een song kan transformeren, dat is volgens mij de essentie van jazz, de mogelijkheid om het thema te overstijgen.


Je speelde zelfs twee keer “Sir Jack” tijdens een concert, opgenomen in Gütersloh…

Ja inderdaad, ik was zo tevreden met mezelf (tussen aanhalingstekens) en ik had zoveel plezier dat ik besloot het opnieuw te spelen, ook om te laten zien dat je een nummer twee keer op een heel andere manier kunt spelen.


Je speelde ook “De Turkse Mars” van Mozart tijdens dit concert.

Ja, het moet mij zijn overkomen, ik moet haar hebben afgeslacht (lacht). Ik denk in termen van het betrekken van het publiek door over het nummer te parafraseren, en hoe beter een publiek het nummer kent, hoe meer ze kunnen genieten van de improvisatie.




Volgens verschillende kranten zou je voor het concert van Gaveau besloten hebben dat het je laatste zou zijn. Wat is hiervan aan?

Neen, ik besliste het juist erna. Het is niet het concert op zich dat vermoeiend is, maar al het werk en de uren van repetitie die ervoor nodig zijn. Op tachtigjarige leeftijd kost het veel energie om uren achter elkaar aan de piano te oefenen. Ik voelde dat het genoeg was ... en dat men me voor een lange tijd niet meer zou bellen ... Het aantal jaren dat ik voor een piano heb doorgebracht, het is nog zo slecht niet...


De levendigheid waarmee je speelt toont geenszins je leeftijd.

Bedankt. Maar dit was een keerpunt. Was ik tien jaar jonger geweest, dan zou ik vooral na dit concert zijn doorgegaan omdat het anders was dan alle andere. Het is een soort evolutie die in twee ogenschijnlijk tegengestelde richtingen gaat: die van de vereenvoudiging terwijl men de hypocrisie heeft om te doen geloven dat het eenvoudig is, maar het steeds gecompliceerder wordt, vanuit een harmonisch oogpunt, vanuit het oogpunt van de onderbrekingen. Het doel is om te vereenvoudigen, want in mijn jongere jaren was ik een beetje een veelvraat. Men gaf me vaak de kritiek dat ik teveel noten speelde. Dit was in dit laatste concert niet het geval. Zoals ik in de tekst van het libretto zeg, is dit concert een soort muzikaal testament.


Dat je niet meer voor een publiek zal spelen, betekent toch niet dat je niet meer voor je eigen plezier zal spelen.

Welnu, je hebt het verkeerd. Sedert de dag van het concert in Gaveau heb ik omzeggens mijn piano niet meer aangeraakt. Maar ik heb altijd veel muziek gecomponeerd. Deze kant van mijn carrière wordt vaak over het hoofd gezien. Ik heb verschillende concerto’s geschreven. Zeer ernstige zaken voor symfonieorkest. Voor Radio France schreef ik in oktober 2020 een werk voor symfonieorkest. Componeren is een facet van mijn leven dat minder gekend is. Ik schreef een vijftigtal werken die niets met jazz te maken hebben. Het heeft veel te maken met de agenten die me als jazzpianist gemakkelijker verkochten dan in de klassieke wereld omdat ze niet thuis waren in die wereld. Het is niet ongunstig, maar het is hun taak.


Interview © Jean-Pierre Goffin (vrije vertaling: Jos Demol)
Foto's © Geert Vandepoele / Jean-Jacques Pussiau / Lutz Voigtländer

Een samenwerking Jazz’halo / JazzMania



Martial Solal - Coming Yesterday
Live at salle Gaveau 2019
Challenge Records
Releasedatum: 9 april 2021

Lees de recensie van Bernard Lefèvre: HIER
Chronique de Claude Loxhay: ICI


In case you LIKE us, please click here:




Foto © Leentje Arnouts
"WAGON JAZZ"
cycle d’interviews réalisées
par Georges Tonla Briquet




our partners:

Clemens Communications


 


Silvère Mansis
(10.9.1944 - 22.4.2018)
foto © Dirck Brysse


Rik Bevernage
(19.4.1954 - 6.3.2018)
foto © Stefe Jiroflée


Philippe Schoonbrood
(24.5.1957-30.5.2020)
foto © Dominique Houcmant


Claude Loxhay
(18/02/1947 – 02/11/2023)
foto © Marie Gilon


Special thanks to our photographers:

Petra Beckers
Ron Beenen
Annie Boedt
Klaas Boelen
Henning Bolte

Serge Braem
Cedric Craps
Christian Deblanc
Philippe De Cleen
Paul De Cloedt
Cindy De Kuyper

Koen Deleu
Ferdinand Dupuis-Panther
Anne Fishburn
Federico Garcia
Robert Hansenne
Serge Heimlich
Dominique Houcmant
Stefe Jiroflée
Herman Klaassen
Philippe Klein

Jos L. Knaepen
Tom Leentjes
Hugo Lefèvre

Jacky Lepage
Olivier Lestoquoit
Eric Malfait
Simas Martinonis
Nina Contini Melis
Anne Panther
Jean-Jacques Pussiau
Arnold Reyngoudt
Jean Schoubs
Willy Schuyten

Frank Tafuri
Jean-Pierre Tillaert
Tom Vanbesien
Jef Vandebroek
Geert Vandepoele
Guy Van de Poel
Cees van de Ven
Donata van de Ven
Harry van Kesteren
Geert Vanoverschelde
Roger Vantilt
Patrick Van Vlerken
Marie-Anne Ver Eecke
Karine Vergauwen
Frank Verlinden

Jan Vernieuwe
Anders Vranken
Didier Wagner


and to our writers:

Mischa Andriessen
Robin Arends
Marleen Arnouts
Werner Barth
José Bedeur
Henning Bolte
Erik Carrette
Danny De Bock
Denis Desassis
Pierre Dulieu
Ferdinand Dupuis-Panther
Federico Garcia
Paul Godderis
Stephen Godsall
Jean-Pierre Goffin
Claudy Jalet
Bernard Lefèvre
Mathilde Löffler
Claude Loxhay
Ieva Pakalniškytė
Anne Panther
Etienne Payen
Jacques Prouvost
Yves « JB » Tassin
Herman te Loo
Eric Therer
Georges Tonla Briquet
Henri Vandenberghe
Iwein Van Malderen
Jan Van Stichel
Olivier Verhelst