Renaud Garcia-Fons: over de grenzen heen…

Een gesprek met een muzikant wiens werk al bijna 30 jaar een waar roadbook is van zijn pendelen tussen de continenten.






In aanloop naar de publicatie van zijn nieuwste album met een uitgebreid ensemble, “Le Souffle des Cordes”, ontmoetten we de contrabassist. Een bevoorrechte kans om terug te blikken op het traject van een muzikant voor wie er geen grenzen bestaan. Tussen oost en west, van barokmuziek tot jazz, tot flamenco en mediterrane muziek, heeft Renaud García-Fons zich laten opmerken als een bruggenbouwer tussen al deze culturen. Bij hem heeft de taal van de muziek geen woorden: een goede reden om hem nu even het woord te geven.


Vertel ons eens wat over je kindertijd en het artistieke milieu waarin je opgroeide…

Kunst in al zijn vormen was heel belangrijk thuis. Mijn vader, die in 2016 overleed, was kunstschilder. In die tijd werkte mijn moeder bij de SACD (Société des Auteurs et Compositeurs Dramatiques) zodat ze in contact kwam met de artistieke wereld van theater, literatuur, …

We woonden toen in het atelier waar mijn vader schilderde. Terwijl hij werkte luisterde hij naar de radio, vooral France Musique, of hij draaide platen: klassieke muziek, flamenco, traditionele Italiaanse gezangen of Zuid-Amerikaanse liederen (o.a. Atahualpa Yupanqui). Maar ook Mahalia Jackson, Miles Davis, …

Mijn oudste broer ontdekte de rock. Tezelfdertijd maakte ook ik er kennis mee. Ik ben geboren in 1962, en op jonge leeftijd luisterde ik naar The Beatles, The Rolling Stones, Pink Floyd, The Who, … groepen die deel uitmaakten van dit schitterend rockavontuur.

Dit alles doordrenkte mijn jeugd en ik was van jongs af aan echt gepassioneerd door muziek. Een echte passie! Ik had een kleine platenspeler die de plaat als het ware naar binnen zoog. Zodra ik van school kwam luisterde ik naar 45-toeren platen ...


Vooraleer je contrabas speelde, begon je met piano en gitaar te leren…

Zeer weinig piano. Maar wel de klassieke gitaar, minstens vijf of zes jaar bij een leraar, terwijl ik tegelijkertijd muziektheorielessen volgde aan het conservatorium in het 18e arrondissement (Parijs). Rond de leeftijd van elf of twaalf voelde ik een discrepantie tussen wat ik op klassieke gitaar kon spelen en de muziek die ik op dat moment in gedachten had en waar ik het meest naar luisterde: rock en heel snel progressieve rock en jazzrock. Ik luisterde naar Magma, Gong, Soft Machine, Yes, Genesis, … om er maar een paar te noemen.

Al snel stopte ik met klassieke gitaar en stelde bands samen waarbij ik voornamelijk de elektrische bas hanteerde. Dit duurde een paar jaar. Ik maakte veel muziek maar was niet echt tevreden, in de zin dat ik mijn echte instrument nog niet had gevonden. Dat instrument waarmee ik mezelf echt zou kunnen uiten en waarmee ik mijn muzikale identiteit zou kunnen vinden. Na enig onderzoek vroeg ik me op een gegeven moment af of contrabas of de drums niet iets voor mij waren.

Het was toen, rond mijn 16e, dat ik voor het eerst een contrabas kon proberen, die van Abel Valls, die voor het Théâtre du Chêne Noir werkte en een vriend van mijn broer was. Het was in het Centre Beaubourg, waar hij repeteerde, in een loge. En het was echt liefde op het eerste gezicht. Vanaf dat moment heb ik mij volledig op dit instrument gestort. Toen mijn ouders in deze periode naar de opening gingen van de tentoonstelling van een Spaanse schilder, Ortega, die bevriend was met François Rabbath die daar contrabas speelde, spraken ze hem aan. Hij was een erg aardige en communicatieve man, mijn ouders legden hem uit dat ik begon met de contrabas, en dus ik ontmoette hem. Hij stimuleerde me om lessen aan het conservatorium te volgen. Ik had in die jaren twee leraren: Jean-Pierre Logerot aan het conservatorium van het 9e arrondissement en daarna het 10e arrondissement, en ik zag François Rabbath ook drie of vier keer per jaar. Dit gedurende vier of vijf jaar.



Je woonde in Parijs, maar je hart (althans je muzikale hart) gaat ook naar Catalonië. Waar voel je je echt als muzikant?

Natuurlijk heb ik een band met Catalonië, waar ik in mijn jeugd een aantal maanden per jaar verbleef. Maar muzikaal wil ik mijn identiteit tot niets verengen, want van jongs af aan luisterde ik echt naar alles. Ik hou echt van het idee dat muziek als een diamant is, elk genre is als een kant van die ene en dezelfde diamant. Dus voor mij is muziek de afwezigheid van grenzen en, naar mijn mening, is het zeker een ideaal middel om bruggen te bouwen tussen alle culturen.

De Catalaanse muziek en cultuur raken me natuurlijk, ze zijn belangrijk voor mij. Naast het Spanje met zijn flamenco, zijn er ook de grote "klassieke" componisten, van de Spaanse barok tot Albéniz, De Falla, Granados, waar ik erg van hou en heel veel naar luisterde. Maar ik hou ook enorm veel van de Latijns-Amerikaanse muziek. Toch voel ik me niet gebonden aan een specifieke identiteit. Als persoon heb ik een Franse cultuur, een Catalaanse cultuur en daarbuiten een Spaanse cultuur. Alle drie liggen ze mij nauw aan het hart en zitten ze op een natuurlijke manier in mij. Maar nogmaals, wat muziek betreft, voel ik me een wereldburger, de bop, de sardana, de blues, de bulería of andere, gaan bij mij hand in hand.


Het Orchestre de Contrebasses met Christian Gentet speelde ook een belangrijke rol in je ontwikkeling…

Ah, zeker: Christian Gentet, Jean-Philippe Viret en Yves Torchinsky. Het was inderdaad Christian die mij bij het orkest introduceerde. Het bestond al een tijdje: na een kleine auditie rekruteerden me. Ze waren er alle drie. Het was belangrijk omdat het een muzikale omgeving was waarin we veel dingen op de contrabas ontwikkelden, op een orkestrale manier, maar het liet ons ook onze technische grenzen aftasten en we werkten ook aan ons bereik. Ik speelde toen vier snaren, maar al snel bevond ik me in de positie waar ik meer hoge tonen speelde. En dan was er de improvisatie, de orkestratie, het schrijven voor deze zeskoppig contrabasensemble, de tournees ... Ik maakte er ongeveer zeven jaar deel van uit, denk ik. Het was een schitterende leerschool.


En toen, eind jaren ’80, is er nog een belangrijk ensemble: het Orchestre National de Jazz o.l.v. Claude Barthélémy...

Ja, het speelde eveneens een heel belangrijke rol, het werd een vruchtbare samenwerking vanuit alle oogpunten. Omdat Claude Barthélémy een fantastische cast om zich had verzameld, omdat het muziek was die heel rijk was aan inspiratie. En ik kreeg een band met enkele van de muzikanten, met name Jean-Louis Matinier, maar ook Michel Riessler, Michel Godard... muzikanten met wie ik speelde en projecten ontwikkelde. Jean-Louis Matinier natuurlijk, met wie ik de album “Fuera” opnam. We toerden ook enorm veel met dit duo. Hij speelde ook in verschillende van mijn formaties, "Alborea", "Oriental Bass"...


Je speelt op een contrabas met vijf snaren. Kan je eens uitleggen welke meerwaarde dit heeft. Waarom was je niet tevreden met vier ?

Het was een natuurlijke evolutie. Het maakte deel uit van het proces dat ik ondernam om van de contrabas een "universeel" instrument te maken. Ik wilde zo weinig mogelijk beperkt worden en alles kunnen spelen: zang, tegenzang en bas natuurlijk. Ik was al op zoek naar het grootst mogelijke bereik met de viersnarige contrabas. En op een gegeven moment dacht ik bij mezelf dat we moesten zien of het instrument ook met een vijfde snaar goed zou klinken en hoe het zou klinken. Ik voegde die hoge C toe ... Trouwens, ik ben niet de eerste die dit heeft gedaan! Barre Phillips, een groot improvisator die de grenzen van de contrabas aftastte, deed het lang voor mij. En dan waren er nog minstens twee contrabassisten die in Hollywood in de jaren 30 een vijfsnarige bas met een hoge C bespeelden. Ze maakten die keuze wellicht om zo min mogelijk poespas te hebben en om het spelen gemakkelijker te maken.

Van mijn kant hield ik dezelfde logica aan, maar op een contrabas met vijf snaren. Zelfs als dat het instrument niet fundamenteel verandert, moet je toch alle vingerzettingen herzien, je techniek een beetje aanpassen. Voor de strijkstok is bijvoorbeeld de hoek die aan elke snaar is toegewezen beperkter, wat meer precisie vereist. We winnen natuurlijk aan reikwijdte, maar dat maakt het instrument wat beperkter, we moeten compenseren. Maar toen ik deze vijfsnarige contrabas eenmaal in mijn handen had, had ik echt het gevoel dat ik eindelijk het bij mij passende instrument had gevonden, zowel voor pizzicato als met de strijkstok.



Kan je ons wat meer vertellen over hoe je met je instrument werkt, je spel met de strijkstok, je manier om de contrabas te laten klinken als een grote viool ? Wat maakt je contrabas een instrument dat op zichzelf staat ?

Zelfs in het hoge en gelijkmatige bereik van een ander instrument uit het strijkkwartet heeft de contrabas een uniek en uitgesproken geluid. Ik probeer het zo compleet mogelijk te maken en soms te vergeten dat het een contrabas is, maar dan ook weer niet, in de zin dat ik ook van zijn meer traditionele rol hou, in de ritmesectie van de jazz, in Afro-Latijnse muziek, in Oosterse muziek ... Ik hou van zijn natuurlijke en originele functie en tegelijkertijd ook van alle mogelijke extensies die het instrument zijn universele taal verlenen. Dit is echt wat mijn werk, mijn motivatie, mijn composities drijft.


Als men contrabas zegt denken we automatisch aan de instrumentenbouwer. Een naam is essentieel voor je werk: Jean Auray…

Het is in de eerste plaats een verhaal van vriendschap, van samenwerking, van gevoeligheden in deze verbondenheid van instrumentenbouwer en muziek. Jean Auray luistert naar mijn muziek en wat ik hem kan vertellen over wat ik van een instrument verlang. Daarna vertrouw ik hem, hij biedt me dingen aan en ik volg hem, de maestro gaat aan het werk. Dit is hoe Jean mij prachtige instrumenten aanbood die me in staat stellen om mezelf langs alle richtingen uit te drukken. Hij schonk me meer vrijheid in het spelen. Bovendien introduceerde hij veel nieuwe technieken, instrumentenevoluties. Zijn eerste vijfsnarige contrabas maakte hij voor mij.

Toen ik hem bijvoorbeeld om mijn eerste "vijf snaren" vroeg, had ik een heel snel antwoord nodig, net als voor een flamencogitaar. Dus introduceerde hij een "barrage" (zangbalk) achterin, net zoals je doet op een gitaar, een systeem dat hij sindsdien verder gebruikte. Ik denk ook dat ik de eerste was die een Fly Auray had, in ieder geval met vijf snaren. Je moet weten dat Jean samen met mij zijn systeem van het demonteren van de hals op een traditionele contrabas uitwerkte, een systeem dat hij verder toepast op de instrumenten die hij nadien maakte. En hij transformeerde ook contrabassen die niet op deze manier kunnen gedemonteerd worden: de hals kan worden verwijderd en je kunt reizen met een flightcase die net zo groot is als de body.

Van daaruit ontwikkelde hij een model dat klein is maar toch een mooie contrabas en dat is degene die ik het meest bespeel. Het was een enorm succes, hij maakte er veel, ik weet bijvoorbeeld dat Henri Texier een Fly Auray speelt. Het is een zeer goed klinkende contrabas, die zeer evenwichtig is, waarmee ik praktisch al mijn laatste platen heb opgenomen (“La Vie devant soi”, “Le Souffle des cordes”, ...), behalve “Farangi” waarvoor ik mijn eerste contrabas met vijf snaren bespeelde. Die kan je ook op “Oriental Bass” horen. Met Jean is het een permanente uitwisseling. Als alles goed gaat, wordt er vandaag al een contrabas ontworpen voor volgend jaar.


Je discografie bevat veel duo’s (Pedro Soler, Gérard Marais, Jean-Louis Matinier, Derya Türkan, David Peña Dorantes, Claire Antonini…). Is dit de ideale formule om je uit te drukken of berusten deze projecten louter op toeval ?

Neen, het is zeker geen toeval. Ik wissel graag de 100% persoonlijke projecten, waarvoor ik als leider de hele muziek ontwerp en componeer, af met de uitwisseling van ideeën met een andere muzikant. In feite voedt de ene discipline de andere. In duo spelen met een muzikant is je voeden met alle muzikale substantie die het met zich meebrengt, zowel in improvisatie als in interpretatie, en natuurlijk ook met het feit dat het elke keer een ander instrument is. We moeten daarom een manier uitzoeken om samen te spelen, om ideeën uit te wisselen en te componeren. Ik vind het heel stimulerend en het is altijd een ontmoeting, een vriendschap, een samenwerking, een nieuw muzikaal avontuur.



Hoe en wanneer componeer je ? Wat zijn je inspiratiebronnen ? Zijn er speciale momenten ? Componeer je op de contrabas of al zingend ?

Een beetje allemaal eigenlijk. Ik schrijf veel dingen "aan tafel", hoewel het tegenwoordig toch voor het gemak op een computer staat, vooral het orkestrale of wat ik schrijf voor een groep.

Aan de andere kant heb ik de neiging om composities voor solo contrabas op het instrument te ontwikkelen. Voor alle andere muziek, andere projecten, schrijf ik. Zeer vaak moet ik mijn contrabaspartij volledig leren omdat ik niet speciaal voor haar heb geschreven! Ik realiseer me dan dat wat ik voor me heb gepland heel moeilijk is om te spelen, het drijft me vaak tot het uiterste. Dit gebeurde bijvoorbeeld voor het album “La Vie devant soi”.

Laten we nog eens terugkomen op mijn manier van componeren. Ik wissel verschillende methodes af, het gaat bijvoorbeeld vaak om ideeën die opkomen als ik op reis ben, ik maak aantekeningen, ik zing op mijn dictafoon, ik sla veel ideeën op, tot op het moment dat ik aan tafel ga zitten en het uitgroeit tot een compositie. Daarna is er het hele mysterie van het muzikale idee: waar komt het vandaan, waar komt de inspiratie vandaan ? Dit is de grote vraag, er is geen sluitend antwoord, het blijft altijd een beetje mysterieus... Het is zeker voor iedereen anders, naar mijn mening is de componist vaak als een ontvanger, we vangen, we ontvangen een idee, iets leidt ons, het is waarschijnlijk spiritueel...


Kunnen de actuele wereldproblemen ook een inspiratie vormen of leeft de compositie een leven los van al dit ?

Ik denk niet dat het er los van staat. Aan de andere kant is muziek een taal die verschilt van die met woorden. We beginnen met een gevoel, een emotie, een verlangen dat muzikaal is maar kan worden gevoed door het huidige moment. Ik denk bijvoorbeeld aan het laatste stuk op “La Vie devant soi”, “Élégie de Novembre”, gecomponeerd na de aanslagen.

Maar goed, het gaat erom iets uit te drukken door middel van geluiden. Het gebeurt niet in woorden, anders zou je liedjes moeten schrijven, maar dat is een andere discipline, die niet echt van mij is, afgezien van een paar liedjes die ik schreef in het Spaans. Dus losgekoppeld nee, want alles wat het dagelijks leven ons brengt als emotie en als reflectie of gedachte beïnvloedt ons in ieder geval, en voedt ons noodzakelijkerwijs.


Bij het beluisteren van je muziek, op plaat of op het podium, dan hoor je de gehele tijd zingen…

Het klopt dat er in mijn composities een belangrijke plaats is voor melodie, voor lyriek. De melodie drukt het ene uit, de orkestratie drukt het andere uit. Het lyrische aspect, zowel in het schrijven als in het contrabasspel, is een belangrijk element in mijn werk, dat is duidelijk.


Laten we even teruggaan naar je soloplaat opgenomen in de Priorij van Marcevol. Het illustreert perfect het idee van een contrabas als totaalinstrument…

Mijn eerste plaat (“Légendes”) was een soloplaat en twintig jaar later wilde ik deze ervaring opnieuw beleven, live opnemen en ook stukken hebben met de techniek van de loops. En ik wilde het ook filmen. Ik zocht een plaats en het was in de Priorij van Marcevol dat de deuren opengingen.

Omdat ik twee of drie maanden per jaar in de regio van Perpignan woon, kende ik de priorij al sinds mijn kindertijd, hoewel ik het sindsdien was vergeten. Ik ging ter plaatse uittesten met zeer beperkte opnameapparatuur. Destijds voelde ik dat het gebouw een vanzelfsprekende 'aanwezigheid' uitstraalde. Je moet voelen dat je daar wordt geaccepteerd, ik vertrok met veel twijfels. Toen ik de testopname beluisterde werd ik gerustgesteld en voelde ik een soort acceptatie.


Ik was erg bang dat we een sterke tramontana zouden hebben en dat dit de opname zou storen, maar uiteindelijk hadden we twee of drie dagen mooi weer, stabiel, zonder wind. Het was een geweldig avontuur. En het soloproject (“The Marcevol Concert”) kon worden uitgevoerd met Nicolas Dattilesi, die al de “Arcoluz”-dvd had geproduceerd en de documentaire die te vinden is op de “Beyond The Double Bass”-compilatie.

Nogmaals, dit is een belangrijk verhaal over vriendschap en samenwerking, Nicolas heeft me vaak uitgenodigd om muziek te componeren voor zijn documentaires.


Dit soloalbum vat zo’n beetje al je reizen samen. Wij komen overal en overvliegen de continenten. De plaat is een beetje je logboek…

Inderdaad. Voor mij had de eerste vorm van dit concert dit aspect, het was wat ik wilde doen, een weg afleggen met een "reizende" contrabas. Er was een breed scala van wat je kunt uitdrukken met deze enigszins universele contrabas. Het was een kwestie van niet alleen naar de Middellandse Zee gaan, maar naar andere landen: Afrika, het Oosten, Ierland, Latijns-Amerika... In dit soloconcert zijn er ook stukken die ik niet kende, blues bijvoorbeeld. In concert speel ik het na "Far Ballad": ik ga naar het oosten, ik kom terug naar het westen, en van daaruit ga ik naar "Pilgrim", dat een nogal Iers-Keltisch karakter heeft.


Aangezien je Nicolas Dattilesi noemt, brengt dit ons terug bij de kwestie van muziek voor documentaires of zelfs fictiefilms. Is de manier van componeren anders als je gaat werken met een regisseur ?

Vooreerst stelt men zich volledig ten dienste van een verhaal en van de beelden. Muziek heeft een rol te spelen en die moet ze spelen! De specificaties zijn niet hetzelfde als voor muziek die we op het punt staan te spelen op het podium en waar we gewoon naar gaan luisteren. Het is een iets andere discipline die ik erg leuk vind. Tegelijkertijd vertel ik graag verhalen met mijn composities en een deel van mijn muziek leent zich natuurlijk voor beeldgebruik.

Sommige projecten zijn ontworpen voor "muziek om de muziek", ze worden aangepast en op het podium gespeeld met geïmproviseerde partijen. In andere stukken is er minder improvisatie, met een stemming, een klimaat, een bepaald soort emotie en dit kan interessant zijn voor het beeld.

Bovendien kwam de cd “Méditerranées”, die oorspronkelijk een dubbelalbum was, er in opdracht van mijn uitgever Frédéric Leibovitz, met wie ik een andere zeer belangrijke vriendschappelijke en artistieke samenwerking heb. Mijn specificaties waren niet om een plaat te maken die aanleiding zou geven tot concerten, het idee was om een denkbeeldige toer rond de Middellandse Zee te maken. Toen bracht Enja een compilatie in de handel (nvdr: het dubbelalbum is te beluisteren op Spotify).


Hoe ben je de periode van de pandemie, de lockdowns, het isolement, het ontbreken van concerten doorgekomen ?

Niet zo slecht, en dit is eigenlijk dankzij “Le Souffle des Cordes”. Voor de eerste lockdown bevond ik me thuis nadat ik eerder veel had gefilmd en net als veel mensen die het geluk hadden een beetje ruimte te hebben, begon ik actief te zijn, veel dingen te doen, te werken ... En tijdens de eerste anderhalve maand maakte ik nauwelijks muziek, ineens leefde ik een ander leven, uitvoeren van karweien in huis. Er stonden een heleboel dingen on hold, en die kwamen nu aan bod.

Daarna kwam er een tweede fase waarin ik aan mijn pizzicato begon te werken, waarbij ik jazzstandards opnam. Ik heb gecomponeerd en voor een werk vroeg ik de medewerking van Prabhu Edouard, een tablaspeler. We maakten samen een video, waarbij we elk thuis het nummer "Do Sé Panch" hebben opgenomen.


Toen kwam de zomer met een paar concerten en direct daarna, in september, kon ik “Le Souffle des Cordes” opnemen, werken aan de montage en het mixen. Ik heb veel aan dit project gewerkt, maar ook aan de muziek voor een documentaire voor Nicolas Dattilesi, “Les Mémoires du ciel”.

Ik had het dus erg druk met dit alles en kon ook ideeën opdoen voor een nieuw project, in samenwerking met de editor Frédéric Leibovitz, dat “Cinematic Double Bass” zal heten. Het is muziek voor het beeld rond de contrabas, van alle stijlen, met knipoogjes naar de muziek van zwart-witfilms uit de jaren '50 en '60. Ik heb zelfs een contrabas met schroefdraad gemonteerd om dichter bij het basgeluid van die tijd te komen. Er zullen een groot aantal stukken zijn, met weinig instrumenten, bijna alles zal op de contrabas gebeuren. Ik gun mezelf een beetje brush drums, vibrafoon, of een beetje Rhodes piano. Ik denk niet dat er een cd van zal komen, hoe dan ook, het is veel te vroeg om te zeggen en een cd is niet gepland. En nu “Le Souffle des Cordes” voorbij is en het wordt uitgebracht, begin ik me op dit project te concentreren.

 


Le Souffle des Cordes © Emmanuel Ligner


Laat ons eens praten over je nieuwste album “Le Souffle des Cordes”: welke plaats neemt dit project in binnen je muzikale parcours ?

In feite is het een project in de vorm van een trilogie rond de strijkers. Er waren aanvankelijk de twee duo’s: dit met Derya Türkan (“Silk Moon”) op de kamençe, en dat met Claire Antonini (“Farangi, De baroque à l'Orient"). Lange tijd had ik de wens om al deze snaarinstrumenten waar ik van hou samen te brengen met muziek en een repertoire dat echt aan hen is gewijd. Het was ook de bedoeling om verschillende richtingen uit te gaan. In “Le Souffle des Cordes” zijn er knipoogjes naar allerlei soorten muziek: Marokko, flamenco ... van het Verre Oosten tot Afrika, maar met een volledig uitgeschreven repertoire.

Het was al een aantal jaren geleden dat ik nog een schrijfopdracht op plaat had ontwikkeld voor een groot ensemble, zoals “Navigatore” of “Entremundo”. Ondertussen vertolkte ik een concerto voor contrabas en symfonieorkest met het Filharmonisch Orkest van Skopje, waarvan enkele fragmenten op Youtube te zien zijn.


Ik schreef ook muziek voor die prachtige oriëntalistische stomme animatiefilm “The Adventures of Prince Ahmed”, die helaas nooit in Frankrijk is vertoond, maar in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk.

Laat ons nog eens terugkomen op “Le Souffle des Cordes”. Ik wilde al deze snaren met elkaar verbinden en ze in een beetje verschillende rollen onderbrengen, zowel ritmisch als melodisch. Er zijn ook knipogen naar bestaande muziek: ik denk o.a. aan het nummer "Mamamouchi" waar we van een barokke Vivaldi-sfeer naar Ottomaanse muziek gaan en vervolgens naar flamenco. Dit is het hoogtepunt, het laatste luik van een trilogie rond de snaren.

Anderhalve maand later deed zich de kans voor - ik had de muziek al een tijdje in gedachten - om de muziek live uit te voeren. Het was een verzoek uit Istanbul. Dus ik moest het grootste deel van het repertoire in iets meer dan een maand schrijven... We hebben eerst een pre-creatie gedaan in Istanbul. We speelden toen nog een keer voor Radio France net voor de eerste lockdown en ook in de Piano'cktail in Bouguenais, in de buurt van Nantes.

Ik was klaar met schrijven voor die twee shows, wetende dat de plaat daarna zou moeten worden opgenomen, dus voegde ik er drie of vier stukken aan toe. Dit zorgt voor een vrij rijke plaat met nogal wat verschillende stukken en stemmingen. We kunnen er waarschijnlijk ook gefractioneerd naar luisteren.


Het is een dubbele reis: geografisch maar ook in de tijd. We doorkruisen tijdperken en we vliegen over continenten…

Wat ik erg leuk vind, is reizen in de ruimte, het is heel spannend, maar ook reizen in de tijd. Misschien zijn snaarinstrumenten hier wel bijzonder voor geschikt! Ik wilde herinneringen hebben aan het verleden, aan oude muziek maar ook het Oosten oproepen met de kanoun of de kamençe evenals het Westen, de klassieke traditie, met het strijkkwartet, zonder Spanje te vergeten met de flamencogitaar van mijn vriend Kiko Ruiz die opmerkelijk werk deed, vooral ritmisch. Hij blijkt een onontbeerlijke pijler in deze orkestratie.


Op deze schijf kunnen we een tekst van Henri Texier lezen die een eerbetoon aan u brengt. Dit is ontroerend...

Ik was enorm geraakt dat Henri een tekst wilde schrijven voor dit album. Sterker nog, ik heb een tijdje geleden weer contact met hem gehad. Ik had goede herinneringen aan de keren dat hij me lang geleden uitnodigde om een contrabasduo te spelen. We bleven goede vrienden, maar de concerten, de tournees, de jaren die voorbij gingen, we zagen elkaar steeds minder.

Het blijkt dat we inmiddels dezelfde luthier hebben, ook hij heeft gekozen voor de contrabassen van Jean Auray. En dus vertelde ik hem over dit album dat zou worden uitgebracht, ik wilde hem ernaar laten luisteren. En als hij het leuk vond en het hem raakte, bood ik hem aan om te schrijven hoe hij er zich bij voelde. Het was een heel sterk moment: hij belt me en vertelt me dat hij me de tekst niet kan e-mailen vanwege een computerprobleem. Dus hij las het me eerst aan de telefoon voor. En ik moet toegeven dat dit zeer ontroerend was, het heeft me enorm geëmotioneerd. Een paar dagen later ontving ik zijn handgeschreven, ouderwetse brief. Sindsdien hebben we elkaar terug gezien, met de contrabas in de hand. Misschien zullen we ooit de kans krijgen om een klein concert voor twee te doen, het zou heel leuk kunnen zijn.



Je muziek illustreert de vermenging van culturen en in zekere zin de afschaffing van grenzen: is dit je diepe betrokkenheid als mens ? Vind je de visie van humanistische muziek essentieel ?

Ah zeker, het is essentieel! Muziek is er om een voorbeeld te stellen van ontsluiting, de noodzaak om samen te zijn, om de waarden van kunst en natuurlijk alle humanistische waarden te delen, respect voor anderen, samenleven, het feit van het welzijn van anderen te willen bewerkstelligen. De muziek zou kunnen werken in de richting van verzoening, van de uitgestoken hand en een vorm van spiritualiteit die begrepen moet worden als een zeer scherpe, zeer genereuze vorm van humanisme.


In tegenstelling tot wat sommigen denken, is het essentieel ?

Jawel, ik denk dat het essentieel is. Ik schrijf wel geen woorden maar ik denk dat mijn muziek die hoop heel sterk in zich draagt.


Vandaag word je beschouwd als een "meester van de contrabas". Wat vindt u van deze erkenning en wat moet er volgens u nog geleerd worden ?

Echt, oprecht, ik heb niet het gevoel dat ik al klaar ben, dat ik alles heb bereikt. Er is altijd meer te leren, er is altijd een nieuwe uitdaging. Het pad gaat verder, het wordt helemaal niet gestopt. Ik moet bijvoorbeeld nog nieuwe nummers opnemen voor “Cinematic Double Bass”: hoe speel je ze correct, hoe vind je de frasering, hoe verbeter je de techniek van dit of dat, de expressie.

Nee, echt, het is nooit voorbij en ik zou zeggen “gelukkig maar”, want het is een motivatie en een bron van energie tegelijk. We houden het verlangen vast, ideeën ontstaan. Het is best moeilijk om in woorden uit te drukken.

Wat ook interessant is de afgelopen jaren is dat ik de kans heb gekregen om mijn kennis te delen, en dat ik de mogelijkheid heb om wat vaker masterclasses te doen. Ik probeer vooral op technisch niveau over te brengen naar degenen die geïnteresseerd zijn in mijn manier van kijken: hoe je een strijkstok vasthoudt, hoe het werkt voor de linkerhand ... Het is technisch, maar het gaat ook over mijn stappen. Ik werkte veel aan techniek om te proberen zoveel mogelijk vrijheid te krijgen om te improviseren en om diverse muziekgenres te gaan ontdekken. Ik probeer dit te laten zien.


Ben jij een van die muzikanten die zeggen dat wanneer je het podium betreedt, dit het moment is waarop je stopt met denken, dat wil zeggen dat je jezelf voorbij het denken bevindt? En wat als we denken dat het misschien te laat is ?

Ik denk dat de beste momenten deze zijn waarop we onszelf vergeten, dat wil zeggen de momenten waarop we niet langer gebonden zijn door een gedachte, aan een persoon, aan zijn wensen, aan al deze overwegingen ... wanneer je die vrijheid vindt, dan is het alsof je je laat meeslepen door een golf en erop surft.

In deze gevallen is het inderdaad geen bewuste gedachte, we zitten niet meer in iets intellectueel, we waren stroomopwaarts bezig om uit te werken, te verfijnen... maar daar zitten we met een gevoelservaring, de emotie. Het is een beetje zoals voor een compositie, het gaat over proberen iets te vatten en naar de top van een golf, van die energie te gaan.

Het is min of meer zo, bovendien zijn we geen machines.



Zijn er bepaalde opnames waar je regelmatig naar terugkomt, die je voeden en die je gebruikt om energieën te kanaliseren ?

Die heb ik niet echt. Er is muziek waar ik vaak op terugkom en het is meer klassieke of barokmuziek. Ik luister bijvoorbeeld regelmatig naar Bach.

Ik weet niet hoeveel gigabyte muziek er op mijn smartphone staat, maar het is in ieder geval muziek uit alle windstreken. Ik luister echt naar alles: het kan gaan van Chucho Valdès tot Bach, Chopin, Bartók

Ik luister natuurlijk ook naar de grote meesters van de jazz: ik ga o.a. vaak terug naar Bill Evans. En dan is er ook allerlei oriëntaalse muziek, de tanbur van Ostad Elahi waar ik heel regelmatig naar luister. Hoe zou ik mezelf beperken tot een enkele plaat ... nee!

Ten eerste is het een grote dorst naar muziek en dan, tijdens mijn reizen, als ik twee uur of meer voor me heb, zet ik mijn smartphone op shuffle en laat alles op me afkomen. Ik schakel soms over van volslagen instrumentale muziek naar zang, en ik luister heel graag naar Brel, Brassens, Barbara of Boby Lapointe.


Om te eindigen, heb je een favoriet van het moment ?

Van de recente uitgaven geniet ik erg van "Rivages" de plaat van Jean-Louis Matinier en Kévin Seddiki.


Tekst © Denis Desassis (7/11/2021 – vrije vertaling : Jos Demol)

Foto's © Pierre Vignacq / Michel Laborde / Jacky Joannès / Emmanuel Ligner
Een samenwerking Citizen Jazz / Jazz'halo

pour la texte originale cliquez ici:


Lees HIER de recentie van Denis Desassis


CONCERTEN:

3 december 2021 - De Singel Antwerpen
https://desingel.be/nl/programma/muziek/renaud-garcia-fons-friends-le-souffle-des-cordes

5 december 2021 - Concertstudio Kortrijk
https://www.schouwburgkortrijk.be/programma/1359/Renaud_Garcia_Fons/Le_souffle_des_cordes

 


In case you LIKE us, please click here:




Foto © Leentje Arnouts
"WAGON JAZZ"
cycle d’interviews réalisées
par Georges Tonla Briquet




our partners:

Clemens Communications


 


Silvère Mansis
(10.9.1944 - 22.4.2018)
foto © Dirck Brysse


Rik Bevernage
(19.4.1954 - 6.3.2018)
foto © Stefe Jiroflée


Philippe Schoonbrood
(24.5.1957-30.5.2020)
foto © Dominique Houcmant


Claude Loxhay
(18/02/1947 – 02/11/2023)
foto © Marie Gilon


Special thanks to our photographers:

Petra Beckers
Ron Beenen
Annie Boedt
Klaas Boelen
Henning Bolte

Serge Braem
Cedric Craps
Christian Deblanc
Philippe De Cleen
Paul De Cloedt
Cindy De Kuyper

Koen Deleu
Ferdinand Dupuis-Panther
Anne Fishburn
Federico Garcia
Robert Hansenne
Serge Heimlich
Dominique Houcmant
Stefe Jiroflée
Herman Klaassen
Philippe Klein

Jos L. Knaepen
Tom Leentjes
Hugo Lefèvre

Jacky Lepage
Olivier Lestoquoit
Eric Malfait
Simas Martinonis
Nina Contini Melis
Anne Panther
Jean-Jacques Pussiau
Arnold Reyngoudt
Jean Schoubs
Willy Schuyten

Frank Tafuri
Jean-Pierre Tillaert
Tom Vanbesien
Jef Vandebroek
Geert Vandepoele
Guy Van de Poel
Cees van de Ven
Donata van de Ven
Harry van Kesteren
Geert Vanoverschelde
Roger Vantilt
Patrick Van Vlerken
Marie-Anne Ver Eecke
Karine Vergauwen
Frank Verlinden

Jan Vernieuwe
Anders Vranken
Didier Wagner


and to our writers:

Mischa Andriessen
Robin Arends
Marleen Arnouts
Werner Barth
José Bedeur
Henning Bolte
Erik Carrette
Danny De Bock
Denis Desassis
Pierre Dulieu
Ferdinand Dupuis-Panther
Federico Garcia
Paul Godderis
Stephen Godsall
Jean-Pierre Goffin
Claudy Jalet
Bernard Lefèvre
Mathilde Löffler
Claude Loxhay
Ieva Pakalniškytė
Anne Panther
Etienne Payen
Jacques Prouvost
Yves « JB » Tassin
Herman te Loo
Eric Therer
Georges Tonla Briquet
Henri Vandenberghe
Iwein Van Malderen
Jan Van Stichel
Olivier Verhelst