Er is geen echt verschil tussen improvisatie en compositie…

Gedachten en notities over solo improviseren




Lucian Ban © Elmar Lemes




Het maken van een programma met solo pianomuziek is de ultieme uitdaging voor elke improviserende pianist. De muziek op "Ways of disappearing" (Sunnyside Records) is echt geïmproviseerd; ik begon gewoon te spelen, maar het eindresultaat is geen stream of consciousness performance noch komt het uit het niets. De muziek komt uit jaren van het toepassen van een bepaalde benadering op de artistieke praktijk. Ik geloof dat er geen echt verschil is tussen improvisatie en compositie en voor mij is solo improviseren een kwestie van het toelaten om zowel de vraag als het antwoord, op dat specifiek moment, vorm te geven. Je moet heel geconcentreerd zijn, dicht bij de dingen komen, bij elk detail, om, zoals de grote moderne klassieke componist Paul Hindemith zei, het hele stuk in een flits te zien.

Solo spelen is een unieke situatie omdat je met alles tegelijk te maken hebt: improvisatie en compositie, vorm en tempo, duur en ritme, interactie met het publiek (als het live is) of de lege ruimte (als het in een studio is), emotie en structuur, en nog veel meer. Dan is er ook nog de geschiedenis van het instrument en de geschiedenis van alle grote geniale jazzpianisten die de aarde vóór u bewandeld hebben. Er is deze buitengewone traditie en men positioneert zich altijd ten opzichte daarvan. Het spelen van standards of gecomponeerde stukken is niet eens meer aan de orde vanwege de specifieke benadering die je brengt voor het spelen als een akte. De uitdagingen zijn nog steeds dezelfde, iets goed laten klinken, zoals het gecomponeerd is en zorgvuldig over nagedacht. En speel jezelf. Het is niet gemakkelijk om het interessant te houden zonder te vervallen in trucjes, in wat werkt.

Wat is improvisatie? Het is eigenlijk muziek maken, dat is alles. Craig Taborn zei ergens dat wanneer men improviseert men tegelijkertijd observeert en creëert en ik geloof dat hij gelijk heeft. Als men improviseert dan componeert men in real time. Je neemt beslissingen in real time in reactie op wat je speelt. En dat kan van alles zijn: het kan iets zijn wat je nog nooit gespeeld hebt of ideeën waar je tijdens het oefenen mee gespeeld hebt, het kan een textuur zijn of een puur geluid, een blues idee, het kan zelfs een meer gedefinieerd stuk of compositie zijn van een andere componist (zoals het geval is met de stukken van Annette Peacock en Carla Bley op mijn album), het kan echt van alles zijn. De vraag die zich onmiddellijk opdringt is: "wat nu?" De vraag "wat te doen" informeert het "hoe te doen".

De meeste muziek op mijn album is geïmproviseerd en toch is het niet wat men "vrij" noemt. Integendeel, elk nummer op mijn album is een afgebakend stuk en elk nummer probeert een gestelde vraag te beantwoorden, een vraag die op dat specifieke moment gesteld wordt. Het is de kern van geïmproviseerde muziek, en in zekere zin, de genialiteit van jazz. Deze vragen zijn altijd muzikale vragen, maar ze codificeren dingen daarbuiten. Zoals wat doe je na de eerste noot, of wat is de relatie tot het repertoire of tot de gecomponeerde muziek? Terwijl de Europese muziek zich ook tot het oog richt door de centrale plaats van de partituur en de handeling van het opschrijven van de muziek, wordt compositie in de jazz ondergeschikt gemaakt aan het improviseren op zich. Hoe werk je met verschillende parameters in solo improvisatie en hoe behoud je de eenheid tijdens een optreden of rechtvaardig je het verbreken ervan? Hoe breng je lyriek en intellect, structuur en het irrationele met elkaar in evenwicht? Dit is waar in alle jazzcontexten maar het wordt intenser wanneer men solo improviseert omdat men met alles alleen is en met antwoorden moet komen.

Ik heb me altijd verbonden gevoeld met een rij pianisten die een vrijere benadering van het instrument omarmden, die de volledige orkestrale mogelijkheden van de piano benaderden. En ze zijn allemaal een beetje mysterieus. Ik denk aan mensen als Duke Ellington, Thelonious Monk, Paul Bley, Abdullah Ibrahim, Andrew Hill, Keith Jarrett, Randy Weston, Ran Blake, ... Zij bestrijken vele decennia van geïmproviseerde muziek maar zij allen vernieuwden in hoge mate de taal van de jazzpiano en vooral de kunst van het solo pianospelen.

Er zijn ook de echte meester stylisten zoals Hank Jones, Art Tatum, Bill Evans, Cedar Walton, Kenny Baron, Mulgrew Miller, en anderen die tot op zekere hoogte het geluid van jazz piano definiëren. Maar ik voelde me altijd aangetrokken tot de meer radicale pianisten, deze iconoclast pianisten die de verwachte manieren om het instrument in deze muziek te bespelen uitdaagden. Niet alleen hoe ze solo spelen, maar ook hoe ze in groepsverband functioneren. Bij de eersten gaat het nooit alleen om het begeleiden, of de harmonische omgeving, of het vervullen van voorgedefinieerde functionele rollen zoals “comping” (wat echter tot de bop-traditie behoort), wanneer ze solo of in een groep spelen. Het gaat om zoveel meer, het is bijna alsof ze ter plekke de parameters van een bepaalde situatie herscheppen, waarbij ze de hele voorstelling als een beginner benaderen. Het kan één noot zijn, of het spelen van een dalende lijn, een contrapunt, een akkoord of een commentaar op wat andere muzikanten spelen, het kan stilte zijn, enz. Sommige van de dingen die ze spelen gaan in tegen wat je normaal zou verwachten in de context. Ik denk aan een album als “Money Jungle” van Ellington, Mingus en Roach. Ik denk aan Paul Bley of Monk of Keith. Als Andrew Hill solo speelt, is het voor mij alsof ik getuige ben van iemand die op dat moment aan het denken is. Het zijn ware meesters van de improvisatie en ze zijn radicaal vooral door hun vrijere benadering. Men zou eens moeten kijken hoe Abdullah Ibrahim speelt in de Ekaya groepen of in zijn duetten of hoe Paul Bley speelt met Sonny Rollins (1963) of op Jimmy Giuffre trio's (1961 & 1990) of met John Surman in hun "Fragments" kwartet (1986). Luister goed hoe Ellington piano speelt in zijn orkest maar ook met Coltrane. Hetzelfde geldt voor Andrew Hill of Keith Jarrett die in verschillende groepen speelden. Ik zou willen stellen dat als alle meesterpianisten niet noodzakelijkerwijs grote solopianisten zijn, alle grote solopianospelers geweldige groepsspelers zijn.

Mijn solo pianospel is ook diep geïnspireerd door mijn verschillende groepen waarmee ik muziek heb gemaakt. Ik heb het over het spelen in vele ensembles, door de jaren heen, met mensen als Alex Harding, John Hébert, Bob Stewart, Evan Parker, Gerald Cleaver, Abraham Burton, Sam Newsome, Reggie Nicholson, Eric McPherson, Nasheet Waits, Brad Jones, Tony Malaby, Louis Sclavis, Ralph Alessi, Jorge Sylvester, John Surman en vooral Mat Maneri. Dit zijn allemaal echte virtuoze improvisatoren van de hedendaagse jazz en door hen heb ik een aantal lessen geleerd die van onschatbare waarde zijn geweest. Zij waren het kanaal voor het functioneren en het creëren in een groepssetting, waarbij ik indirect over solospel leerde; zij hielpen mij ook de muziek van de meesters dieper begrijpen. Tracht te begrijpen wat Roscoe Mitchell bedoelt als hij het heeft over "irrational phrasing" of wat Bley bedoelt als hij naar Ornettes "erasure phrases" verwijst. Wat zijn dat als niet modaliteiten om de verwachte manier van spelen in een bepaalde context te verstoren?

Als we het over jazz solo piano hebben, hebben we het ook over de "sound", wat we de "touch" noemen. Omdat men, na slechts een paar noten, alle grote solopianisten kan identificeren: Duke, Monk, Bley, Jarrett, Andrew Hill, Randy Weston. Hun geluid is zo onmiskenbaar hun eigen signatuur. Het is het oude verhaal van Lester Young die tegen een ongelukkige Fletcher Henderson zegt: "That's my sound man". Als we naar muziek luisteren, luisteren we niet naar de complexe muzikale kennis die erin besloten ligt, maar we ervaren een geluid en raken eraan verslaafd. Alle grote jazzmusici hebben dat. Uit wat bestaat het? We weten het niet echt omdat het niet over het instrument gaat. Dit is het mysterieuze van al deze meesters. Gary Peacock zegt ergens over het spelen met Paul Bley: "Ik ervoer altijd een ... Ik denk dat ik het een uitnodiging zou moeten noemen als hij begon te spelen. En dat had voor een groot deel te maken met de manier waarop hij een noot op het klavier aanslaat. Het is bijna alsof iemand naar een huis loopt en iemand de deur opent en je binnen vraagt. Er is iets met dat geluid. Ik heb het ervaren met Keith [Jarrett] ... ja er is iets met de 'touch' van Paul". Het idee om je eigen geluid te hebben is een echte jazz uitvinding, iets wat geprezen en bekeken wordt en het staat in schril contrast met de klassieke muziek.

"Ways of Disappearing" werd opgenomen in de Baroque Hall in Timisoara in West-Transsylvanië op een geweldige Bösendorfer Concert Grand piano. De klank van het instrument en van de ruimte hebben de muziek beïnvloed. Dat gebeurt altijd. Het stuk "The heart of what does exist" met zijn sporen van Morton Feldmans pointillisme gaan eigenlijk over mijn ontdekking van de piano en van de verbluffende akoestiek van de Baroque Hall. Het is het eerste stuk van de opnamesessie en het spreekt tot de "jazz esthetiek" - het allereerste werk is de beste opname van de uitvoering (wat het tegenovergestelde is van wat in de klassieke muziek gebruikelijk is). Een stuk als "Remorse" vertrekt van drie eenvoudige motieven uit verschillende registers en met verschillende contouren die worden ontwikkeld tot wat uiteindelijk een emotioneel statement is. "Owners of silence" heeft een snel tempo, maar een dat wordt gelimiteerd door de grenzen aan zijn eigen motieven en de uitdaging om in focus te blijven. "Jalisco" en zijn kleinere broer "Guererro" gaan losjes om met het bebop idee om een lijn op gang te brengen en die door verschillende tooncentra te verschuiven (allemaal doordrenkt met een vleugje blues). Er is ook "My Blues", dat eigenlijk alleen maar een idee van de blues is omdat de blues in vele vormen voorkomt. "Albert's Love Theme" en "From the Other Side", waarvan de eerste afkomstig is van een van mijn favoriete componisten ooit, Annette Peacock, zijn echt oefeningen in stilte en vertragen.

Sommige van de dingen die in mijn proces van muziek maken een rol spelen zijn nogal abstract en komen uit verschillende kunsten en artistieke praktijken. Zo heeft bijvoorbeeld het buitengewone werk van de visionaire theaterregisseur Robert Wilson mij beïnvloed. Hij werkte met de grote meester trompettist Don Cherry en gebruikte ook solo pianomuziek van Keith Jarrett. Sommige van zijn ideeën over formalisme en het extreem vertragen van beweging hebben mijn muzikale denken beïnvloed. Of de grote Russische filmregisseur Andrei Tarkovsky die het heeft over muziek als "de enige kunst die niet verbonden is met de werkelijkheid, de meest immateriële. En toch dringt ze door een wonder tot in ons hart". Ik voel me dichtbij en geïnspireerd door de geweldige fotografen van het midden van de 20e eeuw, mensen als Robert Frank, Ernst Haas of Sarah Moon. De vitaliteit van hun werk heeft een abstracte kant die dwars door alle kunsten heen gaat en toch is het zo emotioneel. Of als je kijkt naar de poëzie van iemand als Alejandra Pizarnik, de taal wordt vanuit elke hoek aangevallen, er wordt mee gespeeld om zich vervolgens opnieuw te openbaren.

Robert Wilson zegt "Taal is de barrière van de verbeelding" en dat is waar, alle grote kunsten codificeren een complexe taal. Jazz is niet anders: het is een van de grootste van allemaal. En toch, wat mij interesseert is hoe artiesten de codes van de taal doorbreken om verschillende inzichten en manieren van conceptie van de artistieke praktijk bloot te leggen. Dat is de reden waarom ik me zo verbonden voel met het geluid van Ellington, Bley, Andrew Hill en anderen.

Uiteindelijk is er geen grens aan hoe je iets kunt uitdrukken. Terwijl structuur aangeleerd kan worden, is vrijheid meer een instinct. Het is deze spanning tussen de twee die de geïmproviseerde muziek voor mij zo opwindend maakt, vooral wanneer ik solo improviseer. Het is een voortdurende ontdekkingsreis en daarin kan dus geen stilte zijn.

Tekst © Lucian Ban (vertaling: Prof. Dr. Vlad Ionescu)  -  foto © Elmar Lemes


Koop het album op BANDCAMP

Meer info over Lucian Ban HIER


In case you LIKE us, please click here:




Foto © Leentje Arnouts
"WAGON JAZZ"
cycle d’interviews réalisées
par Georges Tonla Briquet


our partners:

Clemens Communications


 


Silvère Mansis
(10.9.1944 - 22.4.2018)
foto © Dirck Brysse


Rik Bevernage
(19.4.1954 - 6.3.2018)
foto © Stefe Jiroflée


Philippe Schoonbrood
(24.5.1957-30.5.2020)
foto © Dominique Houcmant


Claude Loxhay
(18/02/1947 – 02/11/2023)
foto © Marie Gilon


Special thanks to our photographers:

Petra Beckers
Ron Beenen
Annie Boedt
Klaas Boelen
Henning Bolte

Serge Braem
Cedric Craps
Christian Deblanc
Philippe De Cleen
Paul De Cloedt
Cindy De Kuyper

Koen Deleu
Ferdinand Dupuis-Panther
Anne Fishburn
Federico Garcia
Robert Hansenne
Serge Heimlich
Dominique Houcmant
Stefe Jiroflée
Herman Klaassen
Philippe Klein

Jos L. Knaepen
Tom Leentjes
Hugo Lefèvre

Jacky Lepage
Olivier Lestoquoit
Eric Malfait
Simas Martinonis
Nina Contini Melis
Anne Panther
Jean-Jacques Pussiau
Arnold Reyngoudt
Jean Schoubs
Willy Schuyten

Frank Tafuri
Jean-Pierre Tillaert
Tom Vanbesien
Jef Vandebroek
Geert Vandepoele
Guy Van de Poel
Cees van de Ven
Donata van de Ven
Harry van Kesteren
Geert Vanoverschelde
Roger Vantilt
Patrick Van Vlerken
Marie-Anne Ver Eecke
Karine Vergauwen
Frank Verlinden

Jan Vernieuwe
Anders Vranken
Didier Wagner


and to our writers:

Mischa Andriessen
Robin Arends
Marleen Arnouts
Werner Barth
José Bedeur
Henning Bolte
Erik Carrette
Danny De Bock
Denis Desassis
Pierre Dulieu
Ferdinand Dupuis-Panther
Federico Garcia
Paul Godderis
Stephen Godsall
Jean-Pierre Goffin
Claudy Jalet
Bernard Lefèvre
Mathilde Löffler
Claude Loxhay
Ieva Pakalniškytė
Anne Panther
Etienne Payen
Jacques Prouvost
Yves « JB » Tassin
Herman te Loo
Eric Therer
Georges Tonla Briquet
Henri Vandenberghe
Iwein Van Malderen
Jan Van Stichel
Olivier Verhelst