John Rottiers, jazzfosiel (including english resumé)

John Rottiers (°1934) noemt zichzelf een “jazzfossiel” maar de man is meer dan dat. Hij verzorgt al jaren een avontuurlijk programma op Radio Centraal, hij treedt met de regelmaat van een klok op als producer/mecenas van projecten van vrije improvisatie en hedendaagse jazz en hij is een van die personen die mee evolueerde met de nieuwe stromingen zonder de traditie uit het oog te verliezen. Kortom de man heeft alles om een aangename babbel mee te hebben. We ontmoeten hem op een koude vrijdagmorgen eind februari in zijn met smaak ingerichte woning in Borgerhout.

Dag John. Wat wij ons altijd afgevraagd hebben is hoe het begon, hoe je erin rolde, … kortom hoe kwam je tot de muziek waar je vandaag mee bezig bent?

Al in mijn prille jeugd speelde jazz een belangrijke rol. Ik groeide op tijdens de oorlogsjaren en deze muziek werd toen aan beide kanten gebruikt als propagandamateriaal alhoewel het in feite verboden werd door de Duitsers.
Ik herinner mij nog een Duitse luitenant Hersch Kohn die in het begin van de oorlog door de Fransen werd vastgezet in Saint-Nazaire. Tijdens die periode raakte hij bevriend met Charles Delaunay, een van de stichters van de Hot Club de France. Toen de Duitsers Frankrijk veroverden kwam hij vrij en werd hij bevelhebber van het gebied boven Parijs. Ondanks zijn positie werd hij beschermheer van een aantal zigeuners, jazzmusici, o.a. de gebroeders Ferret, Django Reinhardt en ook een aantal Amerikaanse muzikanten die actief waren in Parijs.
Maar er was ook nog een ander verhaal waarin het tegenovergestelde gebeurde. In 1938 vluchtte de Iers-Amerikaanse William Joyce (1906-1946), alias “Lord Haw-Haw”, lid van de British Union of Fascists, naar Duitsland waar hij contact zocht met Goebbels, de minister van propaganda. Samen realiseerden ze een Engelstalig radioprogramma onder de naam “Germany calling”. Dit programma dat werd uitgezonden vanuit Hamburg had tot doel de vijand te demotiveren en destabiliseren. Omdat ze wisten dat lichte jazz en crooners in onze streken populair waren kozen ze voor deze muziek die ze telkens afwisselden met Duitse propaganda. De mensen dachten echter dat dit programma in Engeland de ether inging. Op het einde van de oorlog werd Joyce, die genaturaliseerd was tot Duitser, door de Britten opgepakt en opgehangen in de Tower van Londen.
Om de populariteit van jazz te illustreren nog deze feiten: Fud Candrix, een saxofonist uit Tongeren, gaf in 1942 wekenlang concerten in het enorme Delphi-Palast van Berlijn voor een uitbundig publiek. Candrix trad ook met The Ramblers op in de zaal van de zoo van Antwerpen (de huidige Koningin Elisabethzaal). Drummers Kees Kranenburg sr. The Ramblers) en Jeff De Boeck gaven er een solo van ca. 20 minuten (een drum battle als het ware en ze liepen zelfs de zaal door en sloegen er op de stoelen, de muur, enz.). Dit was echter verboden evenals wah wah mutes op blaasinstrumenten. Kortom, al wat maar een beetje herinnerde aan de jungle was uit den boze. Wat toen ook verboden was, waren Engelse songnamen. Zo kregen “In The Mood” en “Jumping At The Woodside” respectievelijk de titel “Ambiance” en “Huppelen aan de bosrand”. Er bestaat overigens een tof boek over die oorlogsjaren: “La tristesse de Saint-Louis: Jazz under the Nazis” van Michael Zwerin (1987). Jazz werd ook beschouwd als decadente muziek, nigger music, … wat uiteraard belachelijk is. Jazz wordt door Fred van Hove als volgt omschreven: “Jazz is een toevallige ontmoeting tussen twee culturen”. Het leukste is echter dat de belangrijkste figuren uit de twintiger jaren, Bix Beiderbecke en Frank Trumbauer kinderen waren van Duitse immigranten.
Er was echter ook nog een ander radioprogramma, onder de naam Radio België, samengesteld door ene Jan Moedwil (pseudoniem van Fernand Geersens), van de NIR en tijdens de oorlog van de BNRO (Belgische Nationale Radio Omroep) en uitgezonden vanuit Londen. Het programma startte steeds met de eerste 4 noten van de 5de symfonie van Beethoven.
De Antwerpse jazzclub lag echter stil tijdens de oorlog. Pas in 1948 kon die terug opstarten.
Na de oorlog was er op de jukebox van alles terug te vinden: Frans chanson (Edith Piaf, Line Renaud), jazzgerichte platen … maar ook Duitse zangers zoals o.a. Rudi Schuricke die onmiddellijk terug aanvaard werden. Illinois Jacquet, Mahalia Jackson, Ella Fitzgerald, Louis Armstrong en Lionel Hampton waren toen ook heel populair.

Maar, bij het begin van de oorlog was je pas zes jaar oud. Luisterde je toen al naar muziek?

Mijn ouders namen mij wekelijks mee naar optredens in Oud Antwerpen (Oud België) op Kipdorp Vest. Die orkesten maakten een heel grote indruk op mij. Op zestien-, zeventienjarige leeftijd kwam echter de echte doorbraak. Mijn vader had toen van de vogelenmarkt een boekje meegebracht, een pocket army edition van “Jazz: From the Congo to the Metropolitan” van Robert Goffin. Goffin, die eigenlijk een Luikse kunstcriticus en/of professor in de kunst was, is tijdens de oorlog uitgeweken naar de VS. Zijn eerste boek, “Aux Frontières du Jazz” (1932), was een eerste poging om jazz op een academische manier te benaderen. Zijn boeken waren interessant als eerste kennismaking met jazz. Ik herinner mij ook nog dat alles wat uit de VS kwam toen jazz werd genoemd en de saxofoon was een raar instrument … .
Toen zocht ik contact met de grote verzamelaar en platenhandelaar Walter De Block. Hij heeft drie winkels gehad en de laatste was een private zaak in het huis van zijn ouders. Hij heeft ook achttien jaar lang een programma verzorgd bij de NIR en later bij de BRT. Maar er ontstond onenigheid tussen Walter en Mon Devoghelaere en dan heeft Mon dit programma verder gezet. Juul Anthonissen heeft toen de wekelijkse jazzkroniek in het Handelsblad van Walter overgenomen. Walter was ook medebestuurslid van Juul’s Hnita Jazzclub (Heist-op-den-Berg) en hij verleende tevens zijn medewerking aan een tiendelige Nederlandse muziekencyclopedie voor de jazzlemma’s. Dit bewijst dat de man veel kwaliteiten had. Hij was ook een beetje mijn mentor. Hij bezorgde mij alle mogelijke informatie (o.a. discografische gegevens). Het was toen niet zoals nu dat de informatie maar voor het grijpen lag. De enige discografie die toen voorhanden was, was deze van Charles Delaunay.
Een andere belangrijke figuur was Hugo Severeyns, ook klant bij De Block, die een heel goede muzikale kennis had. Ik werd eens bij hem uitgenodigd en hij liet me toen Hot Five en Hot Seven lp’s beluisteren van Louis Armstrong. Dit was muziek uit zijn topperiode. Eveneens hoorde ik er Bessie Smith maar ook klassieke muziek. Ik maakte er kennis met de “Brandenburgse Concerten” van Bach, het “Largo” van Händel, e.v.a.
Zo heb ik in mijn leven altijd mensen ontmoet die me de weg hebben gewezen. Mijn belangstelling voor de zogenaamde ernstige (klassieke) muziek is eigenlijk ontstaan als een verdediging tegen de conservatieve kant die mij altijd in de nek zat. Dit waren een aantal mensen uit de katholieke zuil, maar ze waren niet allemaal zo. Zo werd ik via Walter De Block uitgenodigd in het O.L.V.-college op de Frankrijklei bij de Jezuïeten om er voor de studenten een drietal voordrachten te verzorgen over jazz. Dat was uiteindelijk wat vreemd maar dit waren jonge paters die het tof vonden en ook de leerlingen vonden dit boeiend. Dus het is nooit zwart/wit.
Samen met Fernand Hellemans organiseerde ik ook nog gecommentarieerde platenavonden vooral in het bruin Café Sportman (op de Ten Eeckhovenlei in Deurne) van Fernands ouders.
Ook nam ik geregeld deel aan jaarlijkse quizzen van de ERU (Europese Radio Unie). Ik werd zelfs eenmaal afgevaardigd als Belgisch finalist (ik had gewonnen van o.m. Rob Leurentop) in Bergen (Noorwegen).

Maar die anderen dan, die je “in de nek hebben gezeten”. Wie waren dat?

Bij de uitgave van mijn eerste lp, “MLB III (Musica Libera Belgicae)” (1988), gaf ik een exemplaar aan een neef van mij. Zijn moeder gaf mij de raad met die muziek te stoppen want het zou nog verkeerd aflopen met mij.

Maar daar heb je je nooit echt veel van aangetrokken, veronderstellen wij?

Inderdaad, het was bijna een extra reden om juist het tegenovergestelde te doen.

Maar vertel ons eens iets meer over die eerste lp, en ook van de daaropvolgende producties. Hoe ging dit in zijn werk?

Van Hove richtte in augustus 1987 een festival in op de kaai i.s.m. de Boulevard Of Broken Dreams. Dit was echter een rampzalig festival. Het weer had van alles gebracht met uitzondering van zonnige en droge dagen. Een jaar later, 14 februari, speelde MLB III in de toenmalige Riverside Jazzclub aan de St.-Paulusstraat te Antwerpen in volgende bezetting: Fred Van Hove (piano, accordeon), André Goudbeek (altsax, basklarinet) en Ivo Vander Borght (percussie). Ze brachten wel een iets traditioneler programma want ze speelden niet enkel improvisaties maar ook een paar composities als “Come Sunday” (eigenlijk is dit “Psalm 23”, door Ellington omgevormd maar hier in de versie van Dolphy die Goudbeek overnam), “Skippy” (van Monk) en nog een nummer van John Tchicai dat de lp niet haalde. Dit concert (Riverside Jazz Club, 14 en 15/2/1988) werd op initiatief van mijn vrouw opgenomen en uitgebracht i.s.m. Willem Breuker op zijn label BVHaast. De kosten werden verdeeld onder Willem en mijzelf. De verstandhouding tussen Willem Breuker en mij is altijd optimaal geweest tot hij op 23 juli 2010 overleed. De klank van de plaat was niet zo denderend en ik was er niet zo gelukkig mee. De hoes werd ontworpen door Frank Maieu.

Wat staat er nog op stapel?

Er is een cd op komst, op het NoBusiness label uit Vilnius in Litouwen, van Fred Van Hove met twee drummers, Paul Lovens en Martin Blume, en vibrafoniste Els Vande Weyer. Dit zal hoogstwaarschijnlijk mijn laatste wapenfeit zijn.

Je hebt je aandeel toch al in een heel pakket cd’s. Je stuurt ons telkens een exemplaar en het viel ons op dat er ook bij zijn met Italiaanse musici. Hoe is dat gegaan?

Eigenlijk komt dit door Fred van Hove die een vijftal cd’s had gekregen van Pino Minafra die toen nog in Ruvo de Puglia woonde. Fred vroeg mij deze te beluisteren en er, indien mogelijk, een programma rond maken. Ik heb dan contact opgenomen met Pino. Mijn vrouw en ik werden door Pino op een festival in Noci uitgenodigd. En zo is het aan het rollen gegaan. Van het een kwam het ander. Zo heb ik samen met Leo Feigin (Leo records) de eerste cd “La Dolcezza del Grido”van Pino’s zoon, Livio, geproduced. Dat was heel tof. Dat manneke was toen 16 jaar en hij had een cassette opgestuurd met zijn eerste soloconcert. Een paar jaar later was de cd een feit. Een heel toffe plaat! Er staat een nummer op dat hij opdraagt aan Strawinsky, “Igor, For Piano”, aan Cecil Taylor “Cecil Colors, for piano – Parts I, II, III”, aan zijn eerste vriendinnetje en zelfs aan hun overleden hond.

Je had toen ook al je programma op de radio. Hoe is dat begonnen?

In 1980 werkte ik als portier bij BP Chemical op Linkeroever. Een van mijn collega’s was aan het luisteren naar “Radio City”, een van de eerste vrije radio’s in Antwerpen. Een andere collega, Albert Vandenheuvel, vond dat dit nog iets voor mij zou zijn. Ik heb ze toen gecontacteerd en mocht onmiddellijk beginnen met een licht jazzprogramma op de zondagavond. Achttien maanden later moest “Radio City” echter stoppen omdat ze de politieband stoorden. Daarna ging ik naar “Radio ARD” in Deurne, maar die moest stoppen wegens financiële problemen. Toen heb ik een vijftal jaren bij “Radio Titanic”, meer een familieradio, geprogrammeerd. Toen deze radio noodgedwongen moest ophouden, werd ik overgeheveld naar “Radio Eiland” die zo een beetje het medium was van een sociaal katholieke organisatie “De Grijze Kat”. Tenslotte stapte ik zo’n 16 jaar geleden over naar “Radio Centraal”. De huidige voorzitter zei onlangs dat, als ik 20 jaar doe bij Centraal, dat ik dan een pensioentje krijg. Maar ik moet toegeven dat het vuur er een beetje uit is.
We zitten trouwens in een ander tijdperk. Wat vroeger allerlei reacties opriep, wordt heden als heel normaal ervaren. Om maar een voorbeeld te geven: Evan Parker speelt nu op Jazz!Brugge, een groot festival. Welnu, dit was twintig jaar geleden ondenkbaar. Dat is een logische ontwikkeling want toen ik in de jaren ’50 Thelonious Monk en Miles Davis vermeldde, mocht er niet over gesproken worden. Als je nu in de FNAC komt, is het nog bijna het enige van jazz dat er nog ligt. Zij zijn volledig ingeburgerd. Daarnaast zijn er een massa interessante figuren waarover men niet meer spreekt: Bud Powell, Herbie Nichols, … Dat is een evolutie. Zo zegde Willy Heirman (van Jazz Corner), toen ik mijn eerste lp uitbracht: “Ik wil wel mijn best doen om die te verkopen maar er zijn enkele problemen. De modale jazzliefhebbers hebben nog altijd een paar lp’s op hun lijstje staan vooraleer ze iets anders kunnen kopen en het geld kan je maar een keer uitgeven. Trouwens, velen zijn ook gestopt bij de bebop. Free was een brug te ver.” Ook ik ondervond dit want ik was ook geïnteresseerd in klassieke muziek maar ik moest mij nog altijd die lp van Lester Young, van Charlie Parker en zo voort aanschaffen om mijn collectie te vervolledigen. Of er was iets nieuws in de jazz dat ik wilde ontdekken … er was nooit geld voor klassiek. Maar de interesse is gebleven. Ik heb nog een Prismaboekje van Theo Willemsen waarin hij een licht werpt op de moderne concertmuziek van de 20ste eeuw. Veel van die componisten werden beïnvloed door jazz, o.a. Strawinsky, Paul Hindemith, Darius Milhaud, …
Maar niet alles is even interessant. Ik herinner mij dat ik begin deze eeuw in Stadtgarten, Köln, Jeffrey Morgan zag met o.m. Hans Koch en Jeffrey was de enige die akoestisch speelde. Koch zat op zijn knieën voor een apparaatje met een aantal knopjes waaraan hij wriemelde en dit af en toe afwisselde met een paar toeten uit zijn sopraansax. Daarnaast zaten nog een aantal technici met andere apparaten te experimenteren … . Ik moet bekennen dat deze muziek, als je ze thuis beluisterd in de hoofdtelefoon, wel overkomt. Maar het concert meemaken valt erg tegen want er is geen beleving van wat ze brengen. Dit is totaal anders dan als je bijvoorbeeld Charles Gayle op zijn sax tekeer hoort gaan. Of ook nog dan de ervaringen uit mijn jeugdjaren. Maar het interessante van de elektronische muziek zit hem daarin dat je klanken kunt bekomen die langs akoestische weg niet te verwezenlijken zijn. Het gaat er altijd om hoe je iets gebruikt. Ik denk bijvoorbeeld aan die Russische pianist/synthesizerspeler Vyacheslav Ganelin. Die man fabriceert, en fabriceren is hier het gepaste woord, een heel symfonieorkest. Dat is natuurlijk de mensen hun job afpakken, dus asociaal, … Het is interessanter om de elektronisch bekomen klanken op een andere boeiende manier aan te wenden.

John, en hier in Antwerpen? Wat gebeurt er buiten WIM, Fred van Hove, …? Of wat vind jij interessant in het Belgische jazzlandschap?

Je had hier vooral De Muze in Antwerpen. Het is trouwens nog altijd een toffe kroeg. Eind jaren ’40, begin jaren ‘50 heette het nog “Het Keirsken”. Het was een klein café met een jukebox die je soms al van op de Groenplaats kon horen. Muzikanten konden er repeteren in een achterkamertje. Met de tijd verhuisden ze naar het café zelf. Het werd ook de pleisterplaats van de free jazz scène.
Omdat de Amerikaanse musici overbetaald werden, begon Fred van Hove samen met o.a. Cel Overberghe, het eerste Free Music Festival in De Muze. Dat was toen nog een benefietfestival.
Wie er ook geregeld optrad was Wannes Van de Velde. Het was toen een heel avontuurlijke tijd. In de jaren ’80, met de viering van 25 jaar “De Muze” werden concerten georganiseerd met o.a. Steve Lacy en Max Roach. Heel het café werd toen leeggemaakt en er konden ca. 500 mensen binnen.

Wat had je nog in Antwerpen? Het Swingcafé …

Dat was een plezante gelegenheid om eens binnen te wippen. Spijtig dat het gestopt is. Dit kwam door klachten over geluidsoverlast.
Eigenlijk kom ik veel minder buiten. Het laatste free festival dat ik meemaakte was in Gent in 2010 waar ik samen met Cel Overberghe naartoe ging. Als we vroeger naar festivals gingen, kwamen we thuis als de kat thuiskwam. Dit is er nu niet meer bij. Nu vertoef ik al wat meer voor de televisie. Gisterenavond zag ik nog Robin Verheyen in het programma “Koppen”. Geen slechte saxofonist overigens! Hij zit wel wat vast in de jaren ’50 en ’60.

Op de VRT gebeurt niet veel meer voor jazz?

Inderdaad, als je ziet hoe het er in de jaren ’70 aan toeging, dat was fantastisch. Elke avond, behalve de zondag, was er een jazzprogramma. De maandagavond draaiden ze eigen opnames, de dinsdag presenteerde Eugène Suyckerbuyck een meer traditioneel programma. Sim Simons bracht “Jazz voor de jeugd”, Mon Devoghelaere voor de moderne jazz en Willy Roggeman nam de avant-garde voor zijn rekening. De zaterdag kwam dan Juul Anthonissen met de nieuwigheden. Een mooie reeks programma’s.

Kende je Roggeman persoonlijk? Dat was ook een schrijver.

Ik kende hem niet persoonlijk. Roggeman schreef het eerste essay over free jazz, met een benadering van o.m. Ornette Coleman, Archie Shepp, Albert Ayler, ... Een toffe paperback! Ook schreef hij een tof boek over de moderne jazz. Dit ging een beetje de richting uit van Hodeirs werk.
Het is een feit dat we in België schitterende talenten hebben gehad, en niet alleen in de jazz. Denk maar aan César Franck, Brel, Simenon, … . Een fantastisch en fel onderschat muzikant was ook vibrafonist Sadi. Die kon spelen, man. Ook onze swing bands stonden heel goed aangeschreven. Het is jammer dat dit alles niet meer op waarde geschat wordt. Van Fud Candrix werden er 3 cd’s uitgegeven op een klein Duits label (Swingtime) die verkrijgbaar waren in het Instrumentenmuseum in Brussel. Accordeonist Gus Viseur is nog zo’n groot talent. Hij was net als Django Reinhardt een zigeuner. Hij nam ook “L’accordéoniste” op met Edith Piaf. Een sublieme plaat.
Dit zijn ook figuren die mij interesseren. Ook Frank Sinatra, maar niet de Sinatra met ‘den hoed’. Jazz is ook niet ver weg bij hem. Die jaren met Harry James en dan twee jaren met Tommy Dorsey waren briljant. Ook zijn opnamen uit 1946 met een all star band met o.a. Cootie Williams, Johnny Hodges, Coleman Hawkins en Nat King Cole op de piano. Sinatra zingt daarop “Sweet Lorraine”, een nummer dat hij veel beter zingt dan Nat King Cole. Sinatra bracht enorm veel speciale nummers. In die periode had je een overlapping van jazzmensen met meer populaire figuren. Het openstaan voor andere muziek geeft je de gelegenheid om andere ideeën op te doen.

Heb jij nooit zelf muziek gespeeld?

Ik heb nog gitaar en washboard gespeeld maar het was te onbenullig om over te spreken. Het was vooral plezier maken.

Nooit spijt gehad dat je niet verder ging met zelf te spelen?

Niet echt, neen. Wellicht dat ik kon meespelen met iemand als Kamiel Van Breedam en mij amuseren, maar neen, ik heb er niet echt spijt van.
Wat er wel veranderde met jazz is dat in het begin de meer traditionele en de free jazz dicht bijeen zaten. Want zowel in de traditionele jazz van de jaren ’20 als in de free had je collectieve improvisatie. In de big bands uit die periode, de orkesten van Duke Ellington bijvoorbeeld, zijn dat allemaal korte solo’s. Later, vanaf de jaren ’40, staat het orkest helemaal ten dienste van de solist. Dan wordt het een beetje eentonig. Het werd een eeuwig verder borduren op chorussen, “truien breien”, zodat ze op de duur niet meer wisten met welke chorus ze bezig waren. Dan was Ornette Coleman natuurlijk de ‘blessing’, een wow gevoel. Ook Eric Dolphy, alhoewel die al tien jaar bezig was vooraleer het begon te verrassen. Hij begon dan enorm veel op te nemen. Alles was natuurlijk niet even goed, maar als je het uitzoekt, vind je toch een pak schitterende dingen. Toch gaat mijn voorkeur meer uit naar Ornette Coleman en Steve Lacy. Coltrane speelde voor mij teveel noten. Daar hou ik niet zo veel van. Ik heb nog altijd, en dat is misschien omdat het van mijn tijd is, een grote voorliefde voor Charlie Parker en Lester Young. Over deze laatste wordt heden niet meer zoveel gepraat maar die heeft heel mooie zaken gebracht (o.m. met Basie en Nat King Cole).
Ik heb ook nog platen op Prestige van Coltrane met Gene Ammons, Paul Quinichette, … waarop hij technisch de beste is maar zoveel noten speelt als al de andere samen. Maar de warmte en menselijkheid die Gene Ammons uitstraalt was iets ongelooflijk. Dat is volgens mij de essentie om jazz te kunnen maken! Hetzelfde heb je in klassieke muziek. Franz Liszt en Chopin bijvoorbeeld. Die laatste is veel bescheidener dan Liszt maar veel mooier. De saxofoon was aanvankelijk een wat raar instrument dat door Adolphe Sax werd ontworpen om de klarinet te vervangen in de fanfare. De sax kreeg uiteindelijk een ereplaats toegewezen in de jazzwereld, maar was minder geschikt om er ernstige muziek op te vertolken, wat niet wegneemt dat figuren als een Jimmy Giuffre en Warne Marsh hun werk even ernstig namen als hun leven.

John Rottiers behoort tot die aparte klasse van echte kunstliefhebbers die zelden of nooit gevangen worden in het zoeklicht van de media maar vanuit de schaduw met hun bescheiden bijdragen en zonder eigenbelang anderen stimuleren om verder te kijken dan het alledaagse en de door de publieke media gepopulariseerde hypes van het moment.

foto's © Emile Clemens

 

English resumé:

John Rottiers
Some people never aim to get themselves in the limelight but have nevertheless an impact on others through their actions in the shadow. John Rottiers is such a shadow player. For many years now he has his weekly jazz program on Radio Central in Antwerp. At least once a year we find in our mailbox an album of fairly unknown but daring and adventurous musicians, co-produced by John Rottiers,which simply means that without his financial support, these albums would probably never see the daylight.
Born in Antwerp in 1934, John grew up during the second world war, “a period in which jazz music was used for propaganda purposes by both the Germans and the Allies”. After the war, his parents took him every week to ‘Oud België’ (Old Belgium), a concert hall where the performing orchestras made a strong impression on the young John.
After the war all sorts of music came out of the jukeboxes including Illinois Jacquet, Mahalia Jackson, Ella Fitgerald, Louis Armstron and Lionel Hampton who were all very popular in those days. One day his father brought a pocket army edition home from the popular ‘vogelenmarkt’ (birds market) of Jazz: From the Congo to the Metropolitan by Robert Goffin. It was an eye-opener.
The seventies were great. On the national radio there was a jazz program every day of the week. On Monday they broadcast their own recordings of concerts, on Tuesday Eugene Suyckerbuyck had program with more traditional jazz, Sim Simons made ‘jazz for the youngsters’, Mon Devoghelaere on modern jazz and Willy Roggeman on the avant-garde. New editions were presented on Saturday by Juul Anthonissen.
John has an open mind for both traditional jazz and free improvised music. In his hometown Antwerp, international renowned pianist Fred Van Hove, the founding father of WIM (Workshop of Improvising Music) organized the first Free Music Festival in De Muze, a well-known café and club in Antwerp. John became an enthusiastic supporter and promoter and produced his first longplay ‘MLB III (Musica Libera Belgicae) with Fred Van Hove, André Goudbeek and Ivo Vander Borght in 1988. The album was issued on Willem Breuker’s label BVHaast and it was the beginning of a long lasting relation with the unconventional Dutch band leader.
Many more albums followed, his latest production being ‘White Smoke’ with Mike Goyvaets, Jeffrey Morgan and Willy Van Buggenhout.
One day Fred Van Hove gave John some CD’s of Pino Minafra and asked him to present them in his radio program. He contacted Minafra and was invited to attend a festival in Noci. As a result of this meeting John produced the first CD of Pino’s son ‘La Docezza del Grido’ with Leo Feign (Leo Records).
He became well acquainted with the Italian jazz scene and brought to our attention the existence of an interesting jazz scene in Italy and Sicily with musicians such as Giorgio Occhipinti, Francesco Branciamore, Giuseppe Guarrella and others what resulted in the organization of our concerts and the production of Jazz’Halo albums with the Hereo Nonetto and The December Thirty Jazz Trio.
Asked about his preferences he mentions Ornette Coleman, Steve Lacy, Charlie Parker and Lester Young., records on Prestige of Coleman with Gene Ammons, Paul Quinchette. “The warmth and human touch of Gene Ammons is unbelievable. “And that is, for me, the essence of making jazz.”


In case you LIKE us, please click here:




Foto © Leentje Arnouts
"WAGON JAZZ"
cycle d’interviews réalisées
par Georges Tonla Briquet


our partners:

Clemens Communications


 


Silvère Mansis
(10.9.1944 - 22.4.2018)
foto © Dirck Brysse


Rik Bevernage
(19.4.1954 - 6.3.2018)
foto © Stefe Jiroflée


Philippe Schoonbrood
(24.5.1957-30.5.2020)
foto © Dominique Houcmant


Claude Loxhay
(18/02/1947 – 02/11/2023)
foto © Marie Gilon


Special thanks to our photographers:

Petra Beckers
Ron Beenen
Annie Boedt
Klaas Boelen
Henning Bolte

Serge Braem
Cedric Craps
Christian Deblanc
Philippe De Cleen
Paul De Cloedt
Cindy De Kuyper

Koen Deleu
Ferdinand Dupuis-Panther
Anne Fishburn
Federico Garcia
Robert Hansenne
Serge Heimlich
Dominique Houcmant
Stefe Jiroflée
Herman Klaassen
Philippe Klein

Jos L. Knaepen
Tom Leentjes
Hugo Lefèvre

Jacky Lepage
Olivier Lestoquoit
Eric Malfait
Simas Martinonis
Nina Contini Melis
Anne Panther
Jean-Jacques Pussiau
Arnold Reyngoudt
Jean Schoubs
Willy Schuyten

Frank Tafuri
Jean-Pierre Tillaert
Tom Vanbesien
Jef Vandebroek
Geert Vandepoele
Guy Van de Poel
Cees van de Ven
Donata van de Ven
Harry van Kesteren
Geert Vanoverschelde
Roger Vantilt
Patrick Van Vlerken
Marie-Anne Ver Eecke
Karine Vergauwen
Frank Verlinden

Jan Vernieuwe
Anders Vranken
Didier Wagner


and to our writers:

Mischa Andriessen
Robin Arends
Marleen Arnouts
Werner Barth
José Bedeur
Henning Bolte
Erik Carrette
Danny De Bock
Denis Desassis
Pierre Dulieu
Ferdinand Dupuis-Panther
Federico Garcia
Paul Godderis
Stephen Godsall
Jean-Pierre Goffin
Claudy Jalet
Bernard Lefèvre
Mathilde Löffler
Claude Loxhay
Ieva Pakalniškytė
Anne Panther
Etienne Payen
Jacques Prouvost
Yves « JB » Tassin
Herman te Loo
Eric Therer
Georges Tonla Briquet
Henri Vandenberghe
Iwein Van Malderen
Jan Van Stichel
Olivier Verhelst